IK EN VERZET
Maak de test en ontdek wat verzet voor jou betekent
omcirkel je keuze
1. Jeffrey is geweigerd bij een sollicitatie voor een stage. In een mail, die het bedrijf per ongeluk naar hem verstuurde, las hij: “Dat is een neger, die moeten we hier niet”.
A. Ik vind dat het bedrijf een boete moet krijgen.
B. Ik vind dat een bedrijf zelf mag kiezen wie ze aannemen.
C. We moeten dat soort bedrijven ‘shamen’ op internet.
2. Ik vind het grappig om op straat tegen iemand met een Aziatisch uiterlijk te zeggen: ‘Sambal bij?’
A. Ja, heel leuk. Moet kunnen.
B. Ik hou niet van dat soort geintjes en dat zeg ik ook.
C. Het maakt me niet uit, ze noemen mij een boer(in).
3. In de buurt wordt regelmatig tot laat in de nacht muziek gedraaid. Jij moet er op tijd uit om een belangrijke toets te maken op school.
A. Ik heb er geen last van. Ik zet mijn koptelefoon op.
B. Ik ga met de buren praten en zeggen dat ik er last van heb.
C. Ik doe niets, ik veroorzaak zelf ook regelmatig geluidsoverlast.
4. Een politicus wordt met de dood bedreigd omdat hij moslims beledigt. Wat vind je daarvan?
A. Afschuwelijk, iemand dood wensen is nooit goed te praten.
B. Dreigen vind ik niet zo erg, daar moet hij tegen kunnen.
C. Net goed, hij heeft het er zelf naar gemaakt.
5. Je zit met bekenden op de tribune bij een voetbalwedstrijd. Jouw club tegen 020. In een hoek van het stadion wordt een spreekkoor ingezet: “Alle Joden aan het gas”.
A. Ik doe niets. Daar moeten ze maar tegen kunnen.
B. Ik wil er niets mee te maken hebben en ga ergens anders zitten.
C. Ik laat merken dat ik het niet leuk vind en als ik het lef heb roep ik: “Kappen nou!”
6. Een man probeert voor te dringen bij de kassa van de supermarkt.
A. Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog een laatste aanbieding te kopen.
B. Ik duw hem met z’n karretje terug.
C. Ik zeg: ‘Heeft u soms haast?’ En ik neem mijn eigen plek weer in.
7. Je vindt dat je op school door een docent oneerlijk wordt behandeld.
A. Ik laat het lopen. Leerlingen hebben toch niets te vertellen.
B. Je wordt ontzettend kwaad en wacht de docent bij de uitgang op.
C. Je maakt een afspraak om uit te leggen waarom je het oneerlijk vindt.
8. In jouw klas wordt veel geroddeld over een leerling. Je ziet dat ze er last van heeft en zich steeds meer terugtrekt.
A. Ik doe niks, straks ben ik ook de ‘sjaak’.
B. Op een dag waarop de leerling afwezig is, zeg ik in de groep dat ze ermee moeten kappen.
C. Ik leg contact met de leerling en maak een afspraak om wat te gaan drinken.
9. In jouw dorp wordt een grote groep asielzoekers opgevangen.
A. Ik wil het niet. Nederland is te vol. We kunnen niet iedereen opvangen.
B. Vluchten zou mij ook kunnen overkomen. We moeten mensen in nood helpen.
C. Ik maak me zorgen om de veiligheid. We halen misschien wel terroristen binnen.